Menu Sluiten

Doodse Stilte – Deel 3

Ik houd mijn kleine mannetje tegen me aan. Zijn lijfje beeft van de schrik en over zijn wangen lopen een paar tranen. Ik druk zijn hoofdje tegen me aan en kus zijn door de zon geblondeerde haren.
‘Manneke toch.’ Mijn stem is zacht en ik praat op rustige toon. Dit heeft het gewenste effect op Jasper. Hij nestelt zijn hoofd in mijn hals en zucht diep. Ik voel zijn kleine neusje prikken tegen mijn huid.
‘Dat was niet zo leuk voor mij, toch mama?’
‘Nee schat. Dat was niet zo leuk voor jou.’
Ik sluit mijn ogen, wetende dat ik hem vandaag of morgen nieuws moet brengen wat hij nooit kan overzien… Wat ikzelf nog niet eens kan overzien.
Hoe ga ik dit vertellen? Hoe vertel je aan de belangrijkste mensjes op de wereld dat hun wereld op instorten staat. Dat hun grote voorbeeld, de sterkste, liefste en grappigste papa van de hele wereld… dat hij nooit meer terugkomt. Hoe?
Naast ons hoor ik een takje breken, waarschijnlijk omdat er iemand op is gaan staan. Ik voel een klein, warm handje op mijn onderarm. Ik open mijn ogen en hef mijn hoofd iets op. Naast mij staat Eva. Haar ogen zijn groot en geschrokken en ze kijkt me met een vragende blik aan.
‘Mama? Jasper auwie?’
Ik knik en betrek haar in de knuffel die ik nog met mijn nasnikkende zoon heb. Zo blijven we even zitten. Met z’n drietjes in een warme cocon van liefde en knuffels. Nare, verdrietige en boze emoties sluit ik buiten.
Ik wil het niet voelen.
Het is niet waar.
Het kán niet.
Ik sluit mijn ogen weer en druk mijn twee kinderen nog steviger tegen me aan. Ik voel nog steeds een drukkend gevoel op mijn borst en bijna onmerkbaar schud ik met mijn hoofd. Nog even niet… Nog even niet die zware emotie op mijn schouders.
Ik moet eventjes met mijn kinderen zijn. Ze gewoon even vasthouden en verder niks. Helemaal niks…
In de verte hoor ik een stem. Toch? Ben ik nou gek of hoor ik een stem? Of is het mijn wekker? Wat maakt het mij ook uit.
Pleur op. Ik lig te slapen. Ik ga niet uit bed.
Ik. Ga. Niet. Uit. Bed.
Ik trek mijn dekbed over mijn hoofd en trek mijn knieën op. Ik voel dat mijn blote kont aan de zijkant onder de deken weg piept en ik trek de deken ook aan die kant over me heen. Ik knijp mijn ogen dicht en voel ergens op de achtergrond een hoofdpijn ontstaan waar ik niet gelukkig van ga worden.
Nee. Nee. Nee… Slapen!
‘Hey schoonheid…’
Goh. Mijn wekker is wel vriendelijk vandaag.
‘Word je wakker? Ik heb een ontbijtje voor je…’
Wacht… Wat?
Mijn ogen schieten open en mijn hart begint als een razende te kloppen. Het zweet breekt me aan alle kanten uit.
Fuck. FUHUCK! Nee…. Toch? Nee, dit kan niet.
Beelden van de avond daarvoor schieten aan me voorbij.
Het moment dat ik Vera in de wc om haar nek val en met mijn dronken hoofd ‘joehoeee ik heb sjans!’ roep. Vera die vervolgens dubbel ligt van het lachen en me weer mee de kroeg in sleurt.
Dan een beeld van ‘de arm’. De man die me opving. Hij zit op een barkruk in een overvolle kroeg. Overal zijn mensen en het is benauwd en bloedheet. Hij heeft zijn benen uit elkaar en ik sta tussen zijn knieën in. Zijn handen liggen losjes op mijn heupen en hij heeft een grote glimlach op zijn gezicht als ik aan het praten ben. In mijn ene hand een halfleeg wijnglas, mijn andere hand rust op zijn arm. Onze gezichten zijn dicht bij elkaar. De muziek in de kroeg staat hard en ik moet regelmatig vooroverbuigen om mezelf verstaanbaar te maken. Ik zie steeds maar die glimlach voor me… Wat heb ik gezegd?
Wacht. Even serieus. Heb ik gerateld?
Shit.
Waarom moest hij lachen? Ik ben echt zó de Sjaak.
Wat heb ik gezegd? Wat heb ik gedaan? Heb ik hem gezoend?
Het heeft dan in ieder geval niet heel veel indruk gemaakt, anders had ik het wel onthouden. Hm.
Ik knijp mijn ogen dicht en probeer me in te beelden wat er in godsnaam nog meer is gebeurd gisteravond.
‘Esmee… Je koffie wordt koud.’ Hoor ik het nou verkeerd of klinkt er een lach door deze woorden heen?
Ik slik een keer en de smaak in mijn mond doet me vermoeden dat ik gisteravond een dode vogel op heb gegeten.
Heel voorzichtig trek ik de deken een héél klein stukje van me af. Net ver genoeg om te kunnen kijken met wie ik te maken heb. Please…. Laat hem nog net zo knap zijn als gisteren. Please…
Ik zie als eerste zijn arm. Typisch. Een gebruinde arm, gespierd, maar niet overdreven. Gewoon oké.
Ik trek de deken nog ietsje verder weg en zie dan een simpel wit shirt. Met V-hals. Te sexy. Ik houd van shirts van een V-hals. Dus dat is goed. Punten gescoord.
Ik doe mijn ogen iets meer open en probeer wat verder omhoog te kijken. Ik zie een kapsel wat volledig door de war is en wat gek genoeg ontzettend sexy staat. Dan zie ik zijn mond. De glimlach van gisteren is er nog steeds en eromheen zijn kleine stoppeltjes te zien van een beginnende baard.
En dan zie ik zijn ogen. Die helderblauwe ogen waar ik gisteren zo vaak in verdronken ben. Ze kijken me aan met pretlichtjes erin en ik realiseer me ineens hoe ik eruit moet zien. Als een ontzettende debiel die stiekem tussen de dekens door spiekt om te zien met wie ze de nacht heeft doorgebracht.
Betrapt.
Snel trek ik de deken weer over mijn gezicht en doe mijn ogen dicht.
Fuck.
Ben ik nou serieus weer onder de deken gekropen? Alsof hij me nooit gezien heeft?
Ik hoor hem hardop lachen.
‘Koffie, Esmee? Kom maar onder die deken uit hoor!’
Ik realiseer me dat ik direct iets moet.
Nu meteen. Niet nadenken. Doen. Anders lijk ik helemaal een sukkel. Zelfverzekerd moet ik zijn.
Ja. Zelfverzekerd. Oké. Daar gaan we.
Ik trek de deken van me af en ga snel rechtop zitten. Ik trek één wenkbrauw op en hoop dat ik daarmee een ‘wat-zit-je-te-lachen-ik-deed-toch-niks’ blik op mijn hoofd heb en laat wat adem ontsnappen.
Niet zijn kant op ademen. Hij stikt van die geur.
Dan realiseer ik me ineens dat ik geen kleren aan heb en halfnaakt voor hem zit. Ik pak snel het dekbed en geef er een flinke ruk aan, klaar om mijn borsten te bedekken. Maar dat doe ik iets te hard. ‘De arm’ (ik ben zijn naam even vergeten… Lennard? Leo? Of was het Frits? Frederik?) die op het dekbed zit verliest even zijn balans en er gaat een klein beetje koffie over de rand van het kopje heen. Het valt precies op mijn grote teen en ik slaak een kreet.
‘Au!’ Dat spul is HEET! Uit reactie trap ik met mijn voet tegen zijn been aan, waardoor er nog meer koffie overheen gaat en hij achteruit deinst.
Ah, kijk. Dit gaat geweldig.
Hij kijkt me stomverbaasd aan. Waarschijnlijk weet hij niet wat hij moet zeggen, omdat ik hem zojuist een trap heb verkocht. Of hij is zó geschrokken van mijn ochtendhoofd (met kater!), dat hij daardoor met stomheid geslagen is.
Er valt een stilte die écht te lang duurt en ongemakkelijk aanvoelt. Ik realiseer me dat mijn mond open staat en doe hem snel dicht.
‘Ik moet even naar de WC.’ Ik moet hier weg. WEG!
Zo goed en kwaad als het kan probeer ik uit bed te klimmen met de deken om me heen geslagen. In films hebben ze hier altijd een dun laken voor, toch? Dat ziet er altijd supersexy uit. Dan zie je een vrouw die heel elegant een wit laken om haar heen slaat en het ziet er dan meteen uit als een galajurk. Nou, met een dik tweepersoonsdekbed gaat dit iets minder soepel kan ik je vertellen.
Terwijl ik, met dekbed en al, uit het bed probeer te klimmen realiseer ik me pas dat ik niet thuis ben, maar in een wildvreemde kamer. Tijd om rond te kijken heb ik niet.
‘Waar eh… waar is de WC?’
‘De arm’ kijkt me indringend aan. Zie ik daar nou weer die twinkeling in zijn ogen? Geniet hij hiervan?
Hij knikt naar de deur van de slaapkamer.
‘Eerste deur links…’
Oké. Ik kan toch verdorie wel sexy naar een wc lopen? Ik heb dan misschien het dekbed wat niet meewerkt, maar mijn bruine haren hebben me nog nooit in de steek gelaten. Quasi nonchalant schud ik mijn haar van links naar rechts, in de hoop dat ik er nog enigszins aantrekkelijk uit zie.
Ik hoor een klein plofje naast me en de man-zonder-naam en ik kijken allebei naar het knipje wat net uit mijn haar vloog.
Onze ogen ontmoeten elkaar en ik zie dat hij zijn best moet doen om niet in lachen uit te barsten.
Oké. Naar de wc. Rap wat.
En dan wegwezen in de hoop dat ik deze man nooit weer zie. ~~
Ik laat mijn kinderen los en geef ze allebei een warme kus op hun wang. Het lijkt erop dat het weer wat beter gaat met Jasper, dus ik laat ze met een gerust hart verder spelen en loop door de openstaande tuindeuren terug naar binnen.
Marc en Erik staan nog te wachten in de keuken. Hun ogen kijken me vol medelijden aan en dit schiet me in het verkeerde keelgat.
Er is niks. Jullie hebben het verkeerd.
Niet míjn Leon. Dit kan niet.
Ik denk van alles, maar van buiten is er niks van te merken. Ik ben me op de een of andere manier ontzettend bewust van de stand van mijn ogen en probeer er zo rustig mogelijk uit te zien.
Straks komt het bericht dat dit allemaal een foutje was en dan is het weer goed. Dan is het klaar. Dan komt Leon straks thuis en dan is het net of er nooit iets gebeurd is en dan zeg ik: ‘Zie je wel. Ik wist het wel!’
Ja, dat gaan we doen.
Ik loop naar het koffiezetapparaat en pak drie kopjes.
‘Toch maar koffie, heren?’ Mijn stem is zachter dan ik had verwacht.
De agenten knikken beleefd. ‘Heb je nog vragen voor ons, Esmee?’
Ga weg. Ga weg met die blauwe ogen. Ik wil je niet aankijken.
‘Nee hoor.’
‘Wil je misschien weten waar het ongeluk heeft plaatsgevonden?’
‘Nee hoor. Dankjewel.’ Het is toch niet waar. Dit hele verhaal klopt van geen kant.
We gaan met z’n drieën weer aan tafel zitten en ik neem voorzichtig een slokje van mijn koffie. Te heet. Ik brand mijn tong iets en ik zet mijn kopje iets te hard op tafel, waardoor er een paar druppels over de rand druppelen. Gemorste koffie… Shit. Ik weet niet of ik dit trek…
Ik kijk per ongeluk in de blauwe ogen van Marc en voel de druk weer toenemen op mijn borst. Ik voel mijn ademhaling versnellen, mijn hartslag oplopen en mijn ogen groter worden. Heel bewust adem ik in door mijn neus en uit door mijn mond.
‘Esmee…?’ Marc kijkt me wederom bezorgd aan.
Nee. Laat me.
Ik duw mijn stoel in één snelle beweging naar achteren en laat mijn koffie voor wat het is. Ik loop naar de grijze, stoffen bank en leg mijn hand op de leuning. Dan schud ik mijn hoofd. Ik wil die nare gevoelens van me af drukken.
Het is niet waar. Het kan niet. Echt niet.
Ik wil het wel uitschreeuwen.
In de verte hoor ik mijn telefoon op de speelgoedkast overgaan en op de automatische piloot loop ik er heen. In een waas kijk ik op het scherm. Het is mijn schoonmoeder.
Oh god. Moet ik opnemen? Ja, ik moet opnemen…
Maar wat dan…? Haar zoon… Dit kan toch niet?