Menu Sluiten

Als ik later groot ben – Deel 2

Die avond lig ik plat op mijn rug in het ziekenhuisbed. Ik lig muisstil en staar naar het witte plafond. De verpleegkundige vond dat ik moest slapen, maar het lukt me niet. Ik ben nog steeds in shock door alle informatie die ik vandaag heb gekregen.
Ze hebben me verteld dat ik al jaren samen ben met Sebastiaan, dat we een dochter kregen en later getrouwd zijn. We wonen in een huis in een dorp, vlakbij de stad waar ik opgegroeid ben.
Een dórp.
Ja, echt. Ik herhaal het woord nog een paar keer in mijn hoofd. Ik kan me niet voorstellen dat ik -Jasmijn de grote feestganger- ooit vrijwillig naar een dorp ben verhuisd. Sebastiaan heeft herhaaldelijk een soort mini televisie uit zijn broekzak gehaald, waarop hij me foto’s en zelfs filmpjes heeft laten zien van ons leven. Het kleine meisje, Zoë, kwam ook regelmatig voorbij.
En opeens ging hij zelfs béllen met dat kleine televisietje. Toen kwam voor mij een klein beetje het besef dat het geen 2003 meer is, maar dat het daadwerkelijk 2019 is en kregen de mensen op mijn kamer pas écht mijn interesse. Ik bedoel, hoe kan een televisie zó klein zijn?
Ik kon mijn ogen niet geloven. De vrouw op de foto’s leek in alles op mij. Rationeel gezien wijst alles erop dat ik het ben, maar ik kan het echt nog niet geloven.
Toen ik naar de filmpjes keek, zag ik mijn eigen typische loopje, dat ik al heb sinds ik op jonge leeftijd op ballet heb gezeten, en nooit meer afgeleerd heb. Ik zag mijn eigen vrolijke glimlach, mijn eigen tong die ik op meerdere foto’s uitstak, zoals ik dat al jaren doe. Op een gegeven moment kon ik alleen nog maar kijken en verwonderd zijn.
Hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat ik, op achttienjarige leeftijd, een dochter heb? Een dochter van vier? En het meest bizarre is nog wel dat ik er niets meer van weet. Niets. Voor mijn gevoel ben ik nog steeds Jasmijn van achttien.
Maar wacht eens… Als het 2019 is, dan ben ik natuurlijk geen achttien meer. Dan ben ik eh… een stuk ouder. Wacht, hoe oud ben ik dan? Mijn vermoeide en met informatie volgegooide hersenen doen hun best om deze rekensom op te lossen.
Wacht… ben ik… drieëndertig?
Nee. Nee, nee nee. Dat kan niet.
Opnieuw… 1985 plus vijftien erbij… plus nog eens negentien, maar nog niet helemaal, want ik moet nog jarig worden… Dus dan is het vijftien plus achttien.
Godallejezus, ik ben drieëndertig.
Drieëndertig. Weet je hoe óud dat is?
Ik ben gewoon oud. Volwassen. Groot. Een groot mens. Een écht groot mens. Niet meer achttien-en-op-papier-ben-je-volwassen, maar-eigenlijk-heb-je-nog-helemaal-geen-zin-om-volwassen-te-worden-groot. Maar groot-groot. Heul.
Mijn hemel.
Ik moet weten hoe ik eruit zie. De dokter, die riep dat ik beter nog een dagje in bed kon doorbrengen, kan me driehoog de boom in. Er is hier vast een spiegel in de buurt. Dat moet. Bovendien moet ik ook plassen en dan hoef ik niet weer op die stomme po.
Ik sla het dekbed van me af, kom langzaam overeind en klim uit bed. Ik voel dat ik nog steeds wat duizelig ben, maar het maakt me niets uit. Mijn nieuwsgierigheid is gewekt en niets zal me tegenhouden om mezelf in de spiegel te bekijken. Ik moet weten hoe oude, heel oude, Jasmijn eruit ziet.
Voetje voor voetje strompel ik naar de deur, open hem een klein stukje en kijk voorzichtig door het kiertje.
Ik zie een grote gang, met felle, gigantische lampen. Mijn hemel, is dat nou echt nodig?
Als een ware Sherlock Holmes schuifel ik voetje voor voetje door de deur, zodat ik de gang beter kan observeren. Ik zie veel deuren, allemaal gesloten gelukkig, en verder is er niemand te zien. Schuin tegenover me zie ik een toilet en ik twijfel even of ik een sprintje trek of dat ik rustig aan doe.
Als ik rustig aan doe, dan is de kans groter dat iemand me ziet en me terugstuurt naar mijn bed. Nou, daar heb ik geen zin in hoor.
Ik haal diep adem en neem snel een aantal grote passen om aan de overkant te komen. Ik smijt met veel kracht de deur open en grijp, zodra ik binnen ben, de eerste de beste wastafel vast, zodat ik met gebogen hoofd de duizelingen kan opvangen.
Even blijf ik zo staan en dan… kijk ik voorzichtig op. Voor me is een grote spiegel en ik moet even naar adem happen als ik mijn eigen, vet oude, gezicht zie.
Ik ga met mijn hand over mijn wang om te controleren of ik het wel echt ben en draai mijn gezicht van links naar rechts om mezelf beter te bekijken.
Mijn donkerbruine haren dansen gezond en glanzend over mijn schouders. Shit, ik heb een goede kapper, joh! Mijn donkerbruine ogen zijn nog net zo sprekend als dat ze altijd zijn geweest, maar tot mijn grote schok zie ik dat ik naast mijn ogen, aan beide kanten, kleine rimpeltjes heb. Mijn ogen worden groter als ik de rest van mijn gezicht observeer. Mijn wenkbrauwen zijn tot in detail, maar dan ook echt perfect, in model en mijn wimpers lijken eindeloos. En dat zonder mascara. Hoe dan? Dat heb ik nog nooit gehad, nog nooit. Ik trek mijn neus iets op en zie dat mijn kenmerkende sproetjes verdwijnen in een paar hele, hele dikke rimpels.
Oh. Mijn. God.
Ik bekijk mijn volle lippen en ben verbaasd als ik zie dat er geen droog stukje te bekennen is. Ik, diegene die altijd droge lippen had, altijd, heeft geen enkel droog stukje meer. De achttienjarige Jasmijn in mij maakt een klein vreugdesprongetje en ik inspecteer mijn wangen en kin. Er is geen puistje te ontdekken. Maar toch… toch vind ik dat mijn huid wat… euh… hangeriger is. Ik leg mijn vingers op mijn jukbeenderen en trek mijn huid zover mogelijk naar beneden, waardoor mijn mond een rare vorm aanneemt.
Oké, hier wordt het niet veel beter van.
Ik kijk nogmaals naar mijn haar en zie dat het zelfs langer is dan mijn schouders. Mijn haar valt over mijn borsten en stopt pas bij de bovenkant van mijn navel. Wow. Ik moet wel een heel geduldige, oude Jasmijn zijn.
Wacht eens, mijn borsten! Oh, mijn god, mijn borsten! Heel even heb ik de ijdele hoop dat mijn twee kleine puddingborstjes dezelfde positieve transformatie hebben ondergaan als mijn haren, mijn lippen en mijn wimpers.
Zonder na te denken trek ik de hals van mijn witte ziekenhuisschort naar voren, zodat ik naar beneden kan kijken en ik schrik me rot als ik het resultaat zie. Mijn kleine puddingborstjes, die eerder in ieder geval nog een klein beetje parmantig overeind stonden, zijn veranderd in… gesmolten puddingborstjes. Ze hángen. Ze hangen echt.
Snel laat ik mijn schort los en leg mijn handen op mijn borsten, over de stof van het schort heen. Ze voelen zelfs kleiner. Ik knijp er even in, in de ijdele hoop dat ik ze een beetje tot leven kan wekken, maar het maakt geen enkel verschil. Over oneerlijk gesproken. Shit zeg.
Dan hoor ik ineens de deur achter me opengaan en in een flits draai ik me om, terwijl mijn handen nog op mijn borsten -gesmolten puddingborstjes- liggen en ik kijk regelrecht in het gezicht van een Antilliaanse verpleegkundige die me verbaasd aankijkt.
‘Jasmijn, wat doe jij nou hier? Jij moet in bed liggen! Je mag helemaal niet uit bed. Kom, meisje, ik neem je weer mee,’ zegt ze.
‘Ja, maar luister…’ begin ik.
‘Luister jij maar even naar mij, jongedame. Kom, kom mee.’ De intonatie van haar stem maakt duidelijk dat ze geen tegenspraak duldt. Ze loopt naar me toe en pakt mijn arm beet.
‘Ik moet nog plassen!’ zeg ik snel en probeer haar tegen te houden.
‘Plassen? Oké, jij mag nog snel even plassen, maar daarna ga je heel rap weer naar je bed.’
Nou zeg, ze praat tegen me alsof ik een kind van twaalf ben. En dat terwijl ik al achtti… drieëndertig ben.
Toch kan ik nog niet reageren als oude Jasmijn. Hoe reageert een volwassen vrouw hierop? De jonge Jasmijn neemt nog de overhand en ik knik, terwijl ik mompel: ‘ik ben zo klaar.’
De verpleegkundige slaat haar armen over elkaar en kijkt me met één opgetrokken wenkbrauw aan. Dan realiseer ik me ineens dat ik mijn handen nog op mijn borsten heb en ik laat ze snel zakken.
‘Goed, dan ga ik maar,’ mompel ik, terwijl ik probeer om mijn kin iets op te trekken, om in ieder geval niet als een volledige malloot over te komen.
Ik ga snel een wc hokje in, merk dat ik geen ondergoed draag en trek vervolgens het schort omhoog, zodat ik plaats kan nemen op het toilet. Terwijl ik het klaterende geluid hoor, denk ik aan het kleine meisje van de foto. Zoë.
Ik kan toch geen dochter hebben? Dat kan toch niet. Oh, trouwens, als ik een dochter heb, dan betekent dat ook dat ik zwanger ben geweest én bevallen ben. Dan moet ik dus een blubberbuik hebben, op z’n minst.
Oh god, nee.
Snel trek ik het schort verder omhoog, zodat mijn blote buik zichtbaar wordt, maar tot mijn grote verbazing ziet deze er helemaal niet zoveel anders uit als gisteren. Of nou ja, als vijftien jaar geleden. Sterker nog, ik vind hem wat strakker lijken. Met mijn hand ga ik zachtjes over mijn buik.
What the fuck… voel ik daar nou blokjes?
‘Wow,’ zeg ik zachtjes.
Oké, die zwangerschap heb ik dan goed doorstaan. Maar een bevalling… ze zeggen dat dit zoiets is als een watermeloen door je neusgat drukken. Heb ik dan… hoe zal ik er dan vanonder uitzien? Zal ik helemaal uitgelubberd zijn? Met hangende stukjes… vel? En een goot gapend gat?
Ik buig langzaam en een tikkeltje angstig voorover om tussen mijn benen te kijken.
‘Gaat het goed daar?’ hoor ik ineens het Antilliaanse accent van de verpleegkundige.
Alsof ik zojuist gigantisch betrapt ben, schiet ik overeind.
‘Ja, ja, het gaat goed!’ antwoord ik snel, terwijl ik een ruk geef aan het toiletpapier. Er breekt één miezerig stukje af. Ik geef nog een ruk en er breekt nog zo’n zielig stukje af.
Shit. Dan maar zo.
Zo goed en zo kwaad als het kan, veeg ik mezelf af.
Dan sta ik op en loop met de verpleegkundige mee naar mijn kamer. De kamer met de witte muren en de saaie dekens.
Ik kruip onder het dekbed en sluit mijn ogen, me afvragend wat de volgende dag me zal brengen. 

Nieuwsgierig hoe het verder gaat?