Menu Sluiten

Doodse Stilte – Deel 6

‘Mama!’ Het lieve, schattige stemmetje van Eva klinkt vrolijk in de tuin en zo snel als haar kleine beentjes haar kunnen dragen rent ze op me af. Ik zak door mijn knieën om haar een knuffel te geven, maar tijdens haar sprintje wordt ze afgeleid door een paar mieren die over de stenen kruipen.
Ze stopt abrupt en buigt geïnteresseerd voorover.
‘Kijk! Vlieg!’ Haar kleine vingertje wijst naar de tegel en haar stem klinkt enthousiast. Ze kirt en kijkt me met een grote glimlach aan.
‘Dat zijn allemaal miertjes. Zie je dat?’ Ik ben inmiddels naar haar toe gelopen en zit gehurkt naast haar.
Samen kijken we hoe de mieren in een wirwar door elkaar heen lopen en hun weg vinden naar een mierenhoop iets verderop.
Jasper komt er ook bij staan.
‘Zijn dat rode mieren, mama?’ Hij trekt zijn neus op en kijkt met een vies gezicht naar de grond.
‘Nee hoor, dit zijn gewoon zwarte mieren. Die doen niks. Kijk maar.’ Ik leg een vinger op de grond, in de hoop dat er een mier opklimt, maar ze gaan met een grote boog om me heen.
Oh.
Eva is haar aandacht al weer verloren en besluit om aan mijn knie te gaan hangen, waardoor ik bijna mijn balans verlies. Ik pak haar handjes vast en ga rechtop staan.
‘Mogen wij ranja, mama?’ Jasper kijkt me vragend aan.
Shit. Dan moet ik naar binnen.
Ik werp een blik op de eettafel en zie de agenten tegen mijn vader praten. Mijn vader heeft zijn hand voor zijn mond geslagen en hij kijkt met grote ogen naar Erik, die aan het woord is. Zijn gezicht is bleek. Nog bleker dan toen hij een paar minuutjes geleden ons huis binnen kwam. Hij is enorm geschrokken, dat is duidelijk.
Snel wend ik mijn gezicht af.
‘Je mag zo ranja, schat.’ Mijn stem trilt weer.
Alleen al door te kijken naar het gesprek begin ik te trillen.
‘Opa moet eventjes praten.’
Dat had ik beter niet kunnen zeggen. Op beide koppies komt een verwachtingsvolle glimlach.
‘Opa? Is opa er?!’
Voordat ik ze kan tegenhouden, rennen ze met z’n tweeën naar de achterdeur, trekken hem open, roepen enthousiast ‘opa!’ en vliegen bij mijn vader op schoot.
Ik zie zijn geschokte blik, duidelijk overdonderd en dan schudt hij even met zijn hoofd. Ik zie dat hij moet schakelen.
‘Dag, mijn lieve schatten,’ hoor ik mijn vader zeggen.
Zijn ogen zoeken die van mij en als ik ze gevonden heb, haal ik lichtjes mijn schouders op en schud mijn hoofd.
Ik kan er niks aan doen pap. Ze waren te snel.
Mijn vader knikt bijna onmerkbaar en knijpt geruststellend een klein beetje met zijn ogen. Hij knuffelt zijn kleinkinderen alsof zijn leven ervan af hangt en ik hoor Jasper en Eva giechelen van plezier. Dan geeft hij ze allebei een dikke kus.
Ik loop langzaam naar binnen en verontschuldig me bij de agenten.
‘Sorry. Ze willen even wat drinken.’
Erik schenkt me een kleine glimlach.
‘Natuurlijk,’ zegt hij. ‘Dit is jouw huis. Wij hebben de tijd.’
Oh ja. Dit is mijn huis.
Ik loop langzaam naar de keuken en ga zachtjes met mijn hand over het zwarte, dikke aanrechtblad. Ik open één van de witte kastjes en haal er twee bekers uit. Twee rode, anders krijgen ze ruzie over de kleur. Dan loop ik naar onze grote Amerikaanse koelkast, trek hem open en zie dat hij stampvol zit met eten. Honger zullen we in ieder geval niet krijgen als ik dit zo zie.
Ik probeer niet te kijken naar het stuk taart wat nog op het bordje ligt. Vanmorgen speciaal overgelaten voor Leon, zodat hij hem vanavond op kon eten.
Oh ja. Ranja. Ik zie de fles liggen.
Ik draai de dop eraf en giet in allebei de bekers wat ranja. Dan draai ik de kraan open, maar laat hem eventjes lopen, zodat het water lekker koud wordt. Ik vul de bekers bij en doe de fles ranja uitermate zorgvuldig dicht, alsof ik mezelf een reden wil geven om tijd te rekken en zet hem terug in de koelkast. Als ik de deur dichtdoe, blijf ik nog even staan en ik adem langzaam uit.
Ik sta bovenop het nieuwe aanrechtblad in onze nieuwe keuken. Voor het aanrecht staat één van de stoelen van de eetkamertafel en ik zit met mijn neus in de bovenkastjes. In mijn rechterhand een nat doekje met allesreiniger erop. Met mijn linkerhand houd ik me angstvallig vast aan de onderkant van het kastje, wat ik aan het schoonmaken ben. Ik ben niet zo goed in hoogtes.
‘Gaat ie goed, meissie?’
Ik hoor mijn vaders stem achter me en draai me voorzichtig een beetje om. Precies zo ver, dat ik hem, met zijn warrige haar, grote glimlach en stokoude en vieze kluskleding zie staan.
‘Het gaat zeker goed!’ zeg ik vrolijk.
‘Waar is Leon?’ vraagt hij.
‘Die moest even iets ophalen bij de bouwmarkt, maar hij kan elk moment weer terug zijn.’
‘Oké. Wil je koffie zo meteen?’ vraagt mijn vader.
‘Ik laat het keukenkastje wat ik vasthoud een beetje los, zodat ik een blik kan werpen op mijn horloge. Het is halfvijf.
‘Ik lust wel een biertje zo. Wat jij, vaders?’
Mijn vader kijkt op zijn horloge. ‘Hoe laat is het dan? Och, het is al halfvijf. Ja, een biertje klinkt mij uitstekend in de oren, jongedame.’
Ik glimlach en maak snel de laatste hoeken van het kastje schoon. Dan klim ik voorzichtig via de stoel naar beneden en kijk tevreden naar het eindresultaat. Alle kastjes zijn nu helemaal schoon. Alleen nog het aanrechtblad en het gasfornuis schoonmaken en het inpakken van alle kasten kan beginnen.
‘Waar staat het bier, Es?’ Mijn vader kijkt in de trapkast, waar we voor nu even wat flessen cola en koeken hebben staan.
‘In de schuur. De koelkast wordt straks pas geleverd.’
Mijn vader opent de tuindeuren en een koude wind waait me om de oren.
‘In de zomer zijn deze deuren heerlijk, denk ik! Nu is het misschien minder handig,’ mompelt mijn vader, terwijl hij de deur achter zich dicht doet.
Ik kijk om me heen. Het is nu echt bijna klaar.
Ons nieuwe huis.
Alles muren zijn wit geschilderd, de ouderwetse, houten vloer is nieuw gelegd en alles is schoon. Bij bijna alle ramen hangen nieuwe, antracietkleurige gordijnen met een klein printje erin en op het raam aan de voorkant van het huis zit folie geplakt, voor een stukje privacy.
Vanmiddag wordt Leons grote trots, een Amerikaanse koelkast geleverd. Ik vind hem veel te groot, maar Leon heeft altijd al zo’n ding gewild. Er komen kant en klare ijsblokjes uit en eerlijk is eerlijk… er past voldoende in, maar even serieus… Alsof we met ons tweeën ooit zoveel gaan kopen dat die koelkast vol raakt. Laat staan half vol!
Precies. Ik bedoel maar.
Het kreng was ook nog eens belachelijk duur, maar Leon stond erop. Toen hij zei dat het handig zou zijn als ons gezin ging uitbreiden… toen was ik om.
Niet eens omdat ik denk dat zo’n grote koelkast dan wél praktisch is (ik bedoel, in die koelkast past wel eten voor tien man. Wij gaan nooit acht kinderen krijgen natuurlijk).
Nee, ik was om, omdat hij toen voor het allereerst voorzichtig begon over kinderen. We wisten van elkaar wel dat we in de toekomst graag kinderen zouden willen, maar niet wanneer en hoeveel en zo… En zo’n koelkast gaat toch zeker een jaar of… tien… of twintig mee. Dus eigenlijk zegt dat… Ja, helemaal niks.
Maar goed, hij had de ‘kinderkaart’ gespeeld en ik was om.
Vanmiddag wordt hij geleverd. Morgen halen we her en der nog wat meubels op die we tweedehands hebben gekocht en dan kunnen we overmorgen, zaterdag, definitief over.
En dan is het echt.
Echt.
Dan wonen we samen!
De gedachte zorgt er wederom voor dat ik begin te stralen en ik kijk met grote ogen om me heen. De glimlach is echt niet meer van mijn gezicht af te krijgen de aankomende jaren, denk ik.
‘Kan iemand even helpen?’ Ik hoor de stem van Leon vanuit de gang en loop er meteen naartoe.
Hij staat bij de voordeur. In zijn ene hand een klein zakje met schroefjes, waarvoor hij naar de bouwmarkt ging en met zijn andere hand houdt hij een grote, bruine doos tegen.
‘Hij is een beetje zwaar.’ Leon geeft me een knipoog.
Het is best knap als je er met een zwarte, onwijs lelijke joggingbroek en grijs shirt vol met verfvlekken nog steeds zó sexy uit kunt zien.
Ik glunder en kijk hem aan.
‘Wat zit er in die doos?’
Leon krijgt een sneaky grijns op zijn gezicht.
‘Dat zie je zo wel. Help eerst even tillen.’
Ik sla mijn armen over elkaar en trek plagend één wenkbrauw op. Zogenaamd nonchalant leun ik tegen de muur aan.
‘Dat zie je zo wel…’ Ik herhaal zijn woorden langzaam en ondeugend.
‘Als je het me vertelt, kom ik je helpen.’ Ik probeer mijn lachen in te houden.
Leon lacht hardop. ‘Als je me komt helpen, vertel ik het je…’
Ik blijf met mijn armen over elkaar staan en blijf hem met opgetrokken wenkbrauwen aankijken. Mijn pretogen eronder zijn ongetwijfeld onmisbaar.
Wat denk je zelf, schat…
De stronteigenwijze en volhardende Esmee komt naar boven.
Leon lacht. Hij kent deze Esmee en weet dat hij dit never nooit niet gaat winnen.
‘Oké… oké… het is die zwarte buffetkast die jij zo graag wilde hebben.’
Mijn wenkbrauwen schieten weer omhoog, maar dit keer van verbazing en ik begin van enthousiasme in mijn handen te klappen.
‘Niet! Echt?! Niet! Heb je hem gekocht? Maar hij was veel te duur!’
‘Hij stond er nu met dertig procent korting… dus ik heb hem maar meegenomen.’ Leons ogen stralen op een bepaalde manier. Hij heeft deze blik alleen als hij weet dat hij mij ergens heel erg blij mee maakt.
‘Maar eh… Kom je me nog helpen of hoe zit dat?’
Net als ik de ranja naar de kinderen toe wil brengen, hoor ik dat de bel weer gaat. Erik, Marc en mijn vader kijken mijn kant op en ik zie dat mijn vader aanstalten maakt om zich onder mijn kinderen weg te wurmen.
‘Ik ga wel,’ zeg ik zachtjes.
Nog steeds heb ik ergens… ergens nog het sprankje hoop dat het Leon is. Hoewel ik moet zeggen dat dit sprankje hoop wel wat minder is geworden na de komst van mijn vader. Het voelt alsof mijn hele lijf overgenomen is door iemand anders, iemand zonder emotie. Iemand die vol op de rem trapt om de werkelijkheid tegen te houden, maar haar eigen wereld is ook weg.
Hierdoor is er eigenlijk niks over.
Geen werkelijkheid, geen fantasie… en dat voelt leeg.
Alsof er niks meer is. Helemaal niks.
Langzaam loop ik richting de deur, waar inmiddels al voor de tweede keer is aangebeld. Sjongejonge.
Ik open de deur en kijk recht in het gezicht van mijn schoonmoeder.
Haar aanblik zorgt ervoor dat ik me kapot schrik.
Haar, normaalgesproken perfecte en gemodelleerde haren, zitten alle kanten op. Haar ogen zijn reusachtig, bloeddoorlopen en vol met tranen. Haar gezicht is lijkbleek, waardoor haar vanmorgen zorgvuldig aangebrachte make-up er veel te donker uitziet. Haar rode lippenstift is een beetje uitgeveegd en zit zowel op haar lippen als op haar kin.
De witte, linnen tuniek die ze draagt, is aan de onderkant verkreukeld en ik zie er wat zwarte vlekken op zitten. Ik denk dat ze er wat mascara sporen mee af heeft geveegd in de auto.
‘Oh Esmee. Wat verschrikkelijk!’
Ze valt me rechtstreeks in de armen en overdonderd me met haar nabijheid. Haar gezicht begraaft ze in mijn nek en ze begint te huilen, te huilen zoals ik nog nooit iemand heb horen huilen.
Gek genoeg voel ik me hier ontzettend ongemakkelijk onder en ik deins een beetje achteruit, maar door haar sterke grip kan ik geen kant op. Hierdoor moet mijn houding er onnatuurlijk uitzien.
Doe normaal, zeg ik, gelukkig niet hardop, tegen mezelf.
‘Esmee, echt. Hoe kan dit! Wat is er gebeurd? Waar is het ongeluk gebeurd? Waar is hij? Waar is mijn kind? Esmee!’
Ik weet mezelf geen houding te geven, voel me volledig overrompeld door al deze vragen en doordat ze zo intens dichtbij komt. Ze huilt alweer op mijn schouder. Haar huilen gaat over in gesnik en ik weet niet hoe lang we daar staan, maar het voelt als een eeuwigheid, terwijl ik alleen maar denk: ‘Laat me los.’
‘Dit wil ik niet.’
Dan laat ze me eindelijk los.
Eindelijk.
Ik haal haperend adem en trek mijn zwarte shirtje recht. Ik weet niet hoe ik me voel. Mensen zeggen toch weleens: ‘Ik voel me verdoofd’. Heb ik dat nu ook? Is dit verdoofd?
‘Ik… eh… zullen we maar naar binnen gaan? Dan praten we daar even verder.’
Ze pakt zonder het te vragen mijn hand vast en knijpt erin. Net iets te hard, waardoor het een klein beetje pijn doet en samen lopen we de woonkamer binnen.
Zodra Joke mijn kinderen ziet, zet ze het weer ongelooflijk hard op een brullen. Ze gaat door haar knieën en spreid haar armen.
‘Jahasper… Evaaaaa…’ buldert ze door de kamer.
Het voelt alsof ik toeschouwer ben van één of andere bizarre theatershow. Maar ik kan niet reageren. Ik weet niet of dit normaal gedrag is.
Is dit normaal gedrag? Bestaat hier, in deze situatie, normaal gedrag? Daarom zeg ik niks en kijk ik alleen maar verbouwereerd toe.
Eva heeft niks in de gaten en rent regelrecht in de armen van haar oma. Ik zie dat Jasper wat voorzichtiger is en mijn kant op kijkt.
‘Kind, ik ben het… Oma,’ zegt Joke brullend. ‘Kom maar.’
Jaspers oogjes worden groot. Hij schrikt hiervan en net als ik me realiseer dat ik in moet grijpen, komt er een oorverdovende schreeuw uit mijn schoonmoeders mond. Eva deinst achteruit en ik trek Jasper in één beweging naar me toe.
Joke kijkt van Jasper naar Eva en dan weer naar Jasper. Ze haalt diep en haperend adem.
‘Wat erg dat papa dood is, hè?’
En dan zakt ze op haar knieën.
Jasper kijkt me geschokt aan. Zijn grote ogen zijn zo groot, zijn neusje zo mooi en fijn. Zijn haartjes zo vol glans en toch door de war door het spelen buiten. Zijn blik gaat door merg en been en ik kan me niet bewegen. Ik kan niet reageren.
‘Mama?’