Menu Sluiten

Doodse Stilte – deel 11

Een minuut of tien later hebben Fenna en ik allemaal praktische gegevens opgeschreven. BSN-nummers, nummers van de uitvaartverzekering, enzovoort. Dat ging redelijk vlotjes en doordat ik even gedwongen werd om praktisch na te denken, merk ik dat de emoties iets meer van me afglijden.
Gabriëlla heeft amper nog een woord tegen me gezegd. Ze zit nog steeds een beetje versuft om haar heen te kijken, terwijl ze af en toe een klein slokje neemt van het water, wat mijn vader er neer heeft gezet. Haar professionele houding is ver te zoeken, maar gelukkig is er ook niets meer over van de… laten we zeggen… boeiende houding waarmee ze begon vandaag.
Fenna heeft de leiding genomen in het gesprek en dit doet ze uitstekend.
‘Dan komen we nu bij een moeilijker onderwerp.’ De stem van Fenna is nog altijd even warm en vriendelijk en ze kijkt me bemoedigend aan als ze een witte map op tafel legt. ‘Het uitzoeken van de kist.’
Oh.
Oh jeetje.
Moet ik een kist uitzoeken? Nu?
Ik merk dat ik weer iets achteruit deins en mijn wenkbrauwen optrek.
Ik weet niet of ik hier wel trek ik heb. Moet dit echt nu al? Kan dit niet… weet ik veel… over een tijdje?
‘Ik begrijp dat dit niet gemakkelijk voor je is, dus laten we eerst gewoon even rustig kijken, zonder dat je een beslissing hoeft te maken,’ zegt Fenna.
Ze opent de map en ik zie foto’s van verschillende kisten voorbij komen.
Ik geloof dat ik zo meteen moet overgeven.
Ik verroer me niet, ik zeg niks, ik kijk alleen.
Ik wil dit niet.
Een witte kist.
Een beukenkleurige kist.
Een zwarte kist.
Een kersenhouten kist.
Een donkerbruine kist.
Een kist die onbewerkt is.
‘Hier kunnen mensen wellicht iets op schrijven… of kinderen kunnen erop tekenen of schilderen.’ De stem van Fenna is uitermate beheerst en gemaakt rustig.
Als een zombie staar ik naar de foto’s die voorbijkomen, terwijl Fenna door de map bladert.
Ik voel de ene steek na de andere steek door mijn lichaam gaan.
Ik. Wil. Dit. Niet.
Alsof ze het voelt, kijkt Fenna me weer aan, haar groene ogen staren me meelevend aan en ze legt haar hand op mijn hand. Ik krijg kippenvel tot in mijn tenen, maar ik begrijp niet waarom.
‘Esmee… ik snap dat dit niet te bevatten is voor je en dat dit ongelooflijk moeilijk is. Neem je tijd.’
Haar hand blijft op de mijne liggen en ik word rustiger. Mijn ademhaling kalmeert en ik haal diep adem. Maar ik wil dit nog steeds niet.
‘Doe maar die eerste. Die witte.’ Mijn stem is emotieloos.
‘Ik denk dat we hier nog even over moeten nadenken.’ De stem van mijn vader onderbreekt de mantra ‘dit wil ik niet, dit wil ik niet, dit wil ik niet’ die ik in mijn hoofd heb.
‘Waarom?’ Ik haal mijn schouders op. Wat maakt het toch uit? Alsof Leon er nog iets van meekrijgt. Al is die kist pimpelpaars met oranje stipjes.
‘Dit is het laatste stukje afscheid, schat. Dat moet je goed doen, anders krijg je er spijt van.’
Spijt van?
Ik zie ineens dat Gabriëlla een beetje omhoog veert.
‘Je vader heeft wel gelijk,’ zegt ze voorzichtig.
Ik trek mijn wenkbrauwen op en kijk met een arrogante hoe-haal-je-het-in-je-hoofd-om-iets-te-zeggen blik naar Gabriëlla. Dezelfde blik, die ik mijn kinderen ook weleens toewerp, als ze dondersgoed weten dat ze iets doen wat niet mag. Puur om ze duidelijk te maken dat ik ze echt wel in de gaten heb. Die blik heeft op mijn kinderen meestal het effect dat ze direct stoppen met hun vervelende gedrag. Eens zien of het op Gabriëlla dezelfde uitwerking heeft.
Ze kijkt me aan, vangt mijn blik en ik zie haar schouders iets omhoog komen en meteen daaropvolgend iets in elkaar krimpen. Als een schuldige kleuter kijkt ze snel weer naar de tafel en ze houdt haar mond. Zo, daar zijn we vanaf.
Wow. Deze situatie brengt wel de bitch in mij omhoog.
Maar het maakt me niets uit. Ik heb op dit moment echt niet het empathische vermogen om ook maar een ietsepietsie mini klein beetje rekening te houden met een wildvreemde, die zwaar in mijn allergie zit.
Dus. Dat doe ik dan ook maar niet.
Ik zie dat Fenna de map langzaam dicht doet. Ze laat haar linkerhand even op de bovenkant rusten en zegt: ‘We kunnen hier straks ook nog eventjes naar kijken.
Wil je van de week rouwkaarten versturen of liever niet? Dan kunnen we daar even naar kijken?’
Wil ik rouwkaarten versturen?
Goh. Eh….
Dat hoort toch zo?
Zo’n witte kaart, met een zwarte rand? Waar dan bovenaan staat… ‘onze geliefde man, vader, zoon en vriend is van ons heen gegaan’?
Had Leon dat gewild? Nee, niet op de manier.
Maar het hoort toch? Dat doet iedereen toch?
Ja. Het moet maar.
‘Ja… ja… dat wil ik wel. Denk ik.’
En dan valt mijn oog op de ring, die Fenna om haar ringvinger heeft. Een gouden ring met een zwarte ovaal erop, waar een wapen in gedrukt staat. Ik meen iets te herkennen, dus ik kijk wat beter. Ik zie de letters ‘E’ en ‘M’ in sierlijke letters in het zwarte ovaal gegrafeerd. Waar ken ik dat van?
Ik frons mijn wenkbrauwen en buig iets voorover om beter te kijken.
Dan ineens glijdt haar hand bij haar op schoot, onder tafel. Het gaat razendsnel en ik kijk haar aan. Tot mijn grote verbazing is ze geschrokken. Haar gezicht is bleek en haar ogen zijn twee keer zo groot.
‘Esmee… Ik… sorry…’
Huh? Verbijsterd kijk ik haar aan.
‘Wat is er?’ vraag ik zachtjes.
‘Sorry. Ik zag je kijken. Ik dacht dat je me niet herkende… Ik was de ring vergeten. Vergeten dat ik hem om had. En vergeten dat jij… nou ja… je weet wel.’
Wat? Waar heeft ze het over?
Ik val stil van verbazing. Waar gaat dit over?
‘Zal ik gaan?’ Ze fluistert de woorden en ze kijkt me hoopvol aan. Ze wil niet gaan, maar ze is als de dood dat ik haar weg ga sturen. Dat is duidelijk.
Haar smaragdgroene ogen branden bijna in de mijne als ze me zo aankijkt. Zie ik het nou goed dat haar onderlip iets trilt? Wat is er? Wat gebeurt hier…?
Ik ben zo verbluft, dat ik haar observerend aan blijf kijken.
Haar lange wimpers, haar neus die een klein beetje omhoog staat aan de voorkant, maar nog net geen wipneusje is. Haar smalle lippen die nu samengetrokken zijn tot een streep.
Ik kijk nog een keer in haar ogen, zoekend naar datgene wat ik mis.
Want dát ik wat mis is wel duidelijk. Maar wat dan? Wat mis ik?
Oh shit.
Ineens zie ik het.
Ik zie drie kleine moedervlekjes onder haar rechteroog. Zo subtiel, dat je het bijna niet ziet, als je vluchtig kijkt, maar toch zo aanwezig, dat het niet te missen is, als je haar goed aankijkt. De drie moedervlekjes zitten direct naast elkaar en lijken met elkaar kleine eilandjes te vormen, onder haar ogen.
Ik voel mijn ademhaling versnellen, als ik me realiseer met wie ik hier te maken heb. Als ik me realiseer met wie ik die focking kist van mijn man aan het uitzoeken ben. Van mijn mán. Die dood is! Als ik me realiseer wie zojuist liefkozend haar hand op de mijne heeft gelegd. Die me heeft getroost met woorden en me rustig kreeg met de warmte in haar stem.
Godver.
Ik voel de adrenaline door mijn lichaam lopen als ik achteruit deins en me in de rugleuning van mijn stoel druk. Dit kan niet waar zijn.
‘Jij…’ fluister ik zachtjes.
Ik vergeet alles om me heen. Ik zie alleen haar groene ogen, die zich in de mijne boren, me angstig aankijken en waar langzaam een traan in naar voren komt.
‘Esmee, het spijt me zo… Echt…’
Ik kan niks uitbrengen, niks zeggen… Ik kan haar alleen maar aanstaren….
‘Heb je de hond? Waar is dat beest?’
Ik lig op mijn knieën op de grond. Mijn wang charmant tegen de houten vloer aangedrukt en al zoekend onder de salontafel naar de blonde labrador knuffel van Jasper.
‘Jasper, we moeten weg! Waar is dat beest?’
‘Hond moet plasje doen, mama.’ Jasper zit naast me. Ook op zijn knietjes, ook met één wang op de grond gedrukt en ook op zoek naar de hond. Het moet er van een afstandje ongetwijfeld grappig uitzien, maar ik heb hier geen tijd voor! We moeten gaan!
‘Plasje doen? Is de hond dan buiten? In de tuin?’ Ik probeer mijn stem rustig te houden voor mijn zoon. Als hij merkt dat ik stress heb, wordt hij binnen no time verdrietig en dan heeft hij zijn hondje nodig om hem weer rustig te krijgen. En laat ik die nou net kwijt zijn.
‘Ja. Buiten!’ roept Jasper enthousiast! Hij springt omhoog en rent naar de achterdeur.
‘Ik heb hem!’ Leon roept vanaf boven de verlossende woorden.
Godzijdank.
‘Oké schat, snel naar de auto! Opa wacht al op ons, de koffers liggen er al in. Let’s go!’ Ik trek een sprintje naar het aanrecht om de laatste spulletjes in mijn handtas te drukken en nog een laatste check uit te voeren. Vier paspoorten, portemonnee, telefoon, oplader, sleutels, speen…
Oké. Volgens mij kunnen we gaan. Ik til Jasper op en loop naar buiten.
Mijn schoonvader, Henk, zit al in de auto te wachten en kijkt met een grote glimlach naar zijn kleindochter, die in het autostoeltje schuin achter hem zit.
‘Zijn jullie er klaar voor?’ roept hij vrolijk uit het raam.
In mijn hoofd ga ik nogmaals het rijtje langs… Sokken, ondergoed, kleding, zwembroeken, bikini’s, snoepjes, speelgoed, boeken, slippers, paracetamol, diarreeremmers, pleisters… Ja, ik geloof echt dat ik alles heb.
‘Joehoe, Henk!’ Ik roep vrolijk terug vanuit de deuropening en wil de deur achter me dicht trekken en hem op slot draaien.
‘Hey, sexy! Mag ik ook nog mee?’ Leon trekt de voordeur van binnenuit weer open en geeft me lachend een tik tegen mijn kont. ‘Na al die jaren voelt dit nog altijd heerlijk, schatje.’
Hij geeft me een vette knipoog, wetende dat ik er niet tegen kan, dat hij dit soort dingen doet of zegt als er familie in de buurt is.
‘Let’s go!’ Hij tilt Jasper op, die netjes naast de auto staat te wachten en hij gooit hem een stuk de lucht in. Vol zelfvertrouwen vangt hij hem weer op, begraaft zijn mond in Jaspers buik en begint te proesten. Jaspers knetterharde gegiechel zorgt voor een glimlach op mijn gezicht en ik doe snel de deur achter me dicht.
Oké. Koffers in de auto. Gezin in de auto. Chauffeur Henk in de auto…
Er is niets wat ons ervan weerhoudt om een heerlijke vakantie te gaan hebben…
Toch?