Doodse Stilte – Deel 1
‘Eva, alsjeblieft. Nou even luisteren. Hier heb ik écht geen zin in!’ Met een rood hoofd van woede kijk ik naar mijn tweejarige dochter. Met haar kleine handjes houdt ze een stuk of tien viltstiften vast en ondeugend kijkt ze naar onze, nu nog, spierwitte muur en vervolgens naar mij.
‘Eva… ik waarschuw je!’ Mijn stem klinkt laag en hopelijk komt de boodschap over.
Jasper, mijn vierjarige zoon, zit vanaf de bank met grote ogen toe te kijken.
Mijn dochter doet voorzichtig een stapje richting de deur.
‘Eva…’ bulder ik. ‘Als je het maar laat! Je laat nú die viltstiften los en anders moet je voor straf op de trap zitten!’
Het zal niet de eerste keer zijn dat dit kleine meisje besluit om de muur te voorzien van een persoonlijke tekening. Haar oogjes worden nog iets kleiner en er verschijnt een glimlachje rond haar mond. Net op het moment dat ze haar hand uitsteekt richting de muur grijp ik in.
‘Ik heb je gewaarschuwd, jongedame!’
Ze kijkt betrapt en haar ogen worden groot.
‘Meekomen jij.’ Ik friemel de viltstiften uit haar vuistje, til haar op en breng haar naar de trap.
‘Jij moet nu op de trap zitten, omdat je niet naar mama hebt geluisterd. Je mag niet tekenen op de muur. Jij moet hier nu blijven zitten, totdat mama je weer komt ophalen!’ Pontificaal draai ik me om en loop de gang uit. De deur doe ik achter me dicht, wetende dat er binnen enkele seconden een oorverdovend gebrul uit de gang komt.
Ik draai me om en kijk naar Jasper. Inderdaad… Het gebrul in de gang begint direct.
Jasper kijkt me met grote ogen aan.
‘Eva mag niet tekenen op de muur, toch mama?’
‘Nee Jasper, dat mag niet. Maar Eva moet dat nog eventjes leren. Daarom zit ze nu voor straf op de gang.’
Ik ga door mijn knieën en begin met het opruimen van de viltstiften. Het gehuil van Eva gaat bij mij als moeder door merg en been, maar ik moet doorzetten. Dit kan niet en dat moet ze leren.
Als ik de viltstiften opgeruimd heb, pak ik mijn telefoon.
Waarom belt Leon niet terug? Ik moet weten of hij aanstaande donderdag een uurtje eerder vrij kan krijgen van zijn werk, zodat ik mijn afspraak kan bevestigen. Ik open mijn berichten. Nee, hij heeft ook geen berichtje gestuurd.
Ik slaak een zucht en leg mijn telefoon geërgerd op de speelgoedkast. In mijn hoofd tel ik tot tien en loop dan weer richting de gang. Eva zit met betraande ogen op de trap en kijkt me hulpeloos aan. Ik hurk voor haar.
‘Eva… weet jij nog waarom je op de trap moet zitten?’
Ze knikt. ‘Ja…’ Klinkt een hoog verdrietig stemmetje.
‘Zullen we afspreken dat we niet meer op de muur gaan tekenen en dat jij volgende keer naar mama luistert?’
Ze geeft geen antwoord, maar vliegt me om de nek voor een knuffel. Ze mompelt een soort ‘sorry’ die enkel voor een ervaren moeder verstaanbaar is en ik geef haar een kus.
‘Ga je weer mee naar binnen meissie?’ vraag ik zachtjes.
De deurbel gaat en Eva springt op.
‘BEL! BEL!’ roept ze enthousiast, haar ogen nog nat van de traantjes. Ik pak haar bij de hand en kan een glimlach niet onderdrukken. ‘Ja. De bel. Kom, we gaan samen de deur open doen.’
De deur zwaait open en voor mij staan twee mannen in uniform. Politie. Stomverbaasd staar ik ze aan.
‘Goedemiddag heren, wat kan ik voor u doen?’
‘Goedemiddag mevrouw. Bent u Esmee de Zwart?’ vraagt de politieagent vriendelijk.
Ik knik.
‘U bent de echtgenote van Leon de Zwart?’
Het voelt alsof er een stuk beton tegen mijn borstkas wordt gedrukt. Mijn onderkaak spant zich aan.
‘Dat klopt….’ Mijn ogen schieten wagenwijd open. Ik durf bijna niet te knipperen. De politieagent wisselt een blik met zijn partner en kijkt me dan berouwvol aan. Ik slik.
‘Mevrouw… Mijn naam is Erik van Zanten. Ik ben bang dat ik verschrikkelijk nieuws voor u heb… Mogen wij even binnenkomen?’
Even sta ik als verstijfd in de deuropening. Dan doe ik twijfelend een stap opzij. Op de achtergrond hoor ik Eva ‘hallo… hallo…’ brabbelen.
De heren volgen me de woonkamer in. In de woonkamer blijf ik staan. Ik denk er niet eens aan om ze koffie aan te bieden.
‘Wat is er aan de hand?’ Ik hoor dat mijn stem trilt.
‘Wellicht is het verstandig om even plaats te nemen. Is er iemand die even op uw kinderen kan passen?’
Ik kijk de agent aan en merk dat de spieren in mijn nek aanspannen.
‘Waarom?’ vraag ik.
De agent kijkt door de tuindeuren de tuin in.
‘Het is mooi weer. Wellicht kunnen ze eventjes in de achtertuin spelen? Vanaf uw eettafel hebben we prima zicht op ze.’
Jasper rent naar me toe en houdt zich vast aan één van mijn benen, terwijl hij met zijn grote, blauwe ogen naar de agent kijkt. De agent geeft hem een geruststellende glimlach.
‘Bent u een echte politieagent?’ vraagt Jasper vol ontzag.
‘Jazeker!’ zegt de politieagent.
‘Mama, ik mag van de politieagent best wel in de tuin spelen hoor. En Eva ook. Dat zei hij!’
Ik hoor amper wat hij zegt. Ik kijk naar de tweede agent die een beetje van het ene been op het andere wiebelt en naar de grond staart.
‘Oké jongens, kom maar.’ Mijn stem is zacht.
Ik open de tuindeuren en mijn kinderen rennen enthousiast de tuin in, richting de groene glijbaan. Met een zucht draai ik me weer om naar de beide agenten.
‘Wilt u koffie meneer van Zanten? En u… meneer…?’
‘Mijn naam is Marc van Tijn. Maar zegt u alstublieft Marc.’
Marc kijkt me berouwvol aan.
‘Ik hoef geen koffie, dank u. Laten we even gaan zitten.’
Ik schuif een donkergrijze stoel naar achteren en ga zitten aan onze grote, steigerhouten tafel. Ik betrap mezelf erop dat ik kaarsrecht ga zitten, met mijn handen netjes gevouwen op schoot. De beide agenten nemen tegenover me plaats.
Net als ik wil vragen wat er aan de hand is, neemt Erik het woord.
‘Mevrouw. Zoals ik al zei, kom ik helaas met slecht nieuws. Er is geen manier waarop ik dit makkelijk kan zeggen… Maar uw man heeft vanmorgen een ongeluk gehad.’
Ik heb het gevoel dat ik een klap in mijn gezicht krijg en stomverbaasd kijk ik van de ene agent naar de andere.
‘Een ongeluk? Hoe bedoelt u? Een ongeluk?’
‘Uw man, Leon de Zwart, is vanmorgen betrokken geraakt bij een aanrijding op de snelweg… Met een vrachtwagen.’
Het blok beton op mijn borst wordt zwaarder en ik merk dat ik mijn adem in houd.
‘Hoe is het met hem? Waar is hij? In welk ziekenhuis?’
Eriks bruine ogen kijken me indringend aan.
‘Mevrouw de Zwart… Uw man heeft het ongeluk niet overleefd. Hij is ter plekke overleden.’
Mijn hoofd deinst een klein stukje naar achteren en ik trek mijn wenkbrauwen op.
‘U maakt een grapje. Dat kan niet.’
‘Het spijt me enorm dat ik u dit nieuws moet mededelen, mevrouw. Is er iemand die we voor u kunnen bellen?’
Als versteend kijk ik hem aan. Bellen? Bellen?
Dit kan niet waar zijn. Dit kan écht niet waar zijn. Leon is gewoon op zijn werk. Ik schud zachtjes mijn hoofd en druk mijn stoel naar achteren. Het lijkt of ik in slow motion naar de kast loop, waar ik net mijn telefoon op heb gelegd. Ik twijfel geen seconde en toets de naam in van mijn man. Leon dood? Doe toch normaal. Hij neemt zo meteen gewoon zijn telefoon op. Ik voel een lichte schok door me heen gaan, als ik meteen zijn voicemail krijg. Ik controleer of ik nog een bericht van hem heb ontvangen.
‘Mevrouw, kan ik iemand voor u bellen?’
Ik heb niet eens gemerkt dat Marc op is gestaan en naast me is komen staan.
‘Dit moet een vergissing zijn.’ Mijn stem klinkt akelig rustig.
‘Dat moet, dat kan niet anders. Wacht maar, ik bel zijn collega wel, die zal het u vertellen.’
Ik ga driftig op zoek in mijn telefoon, als Marc voorzichtig zijn hand op mijn arm legt. ‘Ik begrijp dat dit niet te bevatten is voor u mevrouw.’
Uit reflex duw ik zijn hand weg. Ik merk dat ik begin te trillen en leun tegen de kast, waarbij ik mijn voorhoofd tegen de kast aanduw.
‘Dit kan niet. Dit kan echt niet.’
‘Hebt u misschien ouders, broers, zussen…. Schoonfamilie? Iemand die wij voor u kunnen bellen?’
De stem van Marc klinkt oprecht vriendelijk en ik kijk hem aan. Het blok beton op mijn borst lijkt groter te worden.
Ik haal diep adem en kijk uit het raam naar de achtertuin. Jasper en Eva gaan vrolijk gillend de glijbaan af. Alsof er niks gebeurd is.
Helemaal niks…