Menu Sluiten

Doodse Stilte – Deel 7

In 2015 heb ik mijn zoon moeten vertellen dat zijn oma – mijn moeder – plotseling overleden was. Het gesprek wat ik hierover met hem voerde staat voor altijd in mijn geheugen gegrift.
Het gesprek wat Esmee met haar zoon Jasper gaat voeren heb ik hierop gebaseerd.

Mama, deze is voor jou.
Liefs Sas



Het lijkt of er een oorverdovende stilte zich meester maakt van mijn woonkamer.
De agenten, mijn vader, mijn kinderen… Ze zijn stuk voor stuk muisstil en kijken met een geschokt gezicht mijn kant op.
Joke zit nog op haar hurken op de grond. Haar ogen schieten heen en weer tussen de kinderen en dan kijkt ze mij aan. Ze moet mijn bleke gezicht en verbijsterde ogen zien. Dat kan niet anders.
Dringt het tot haar door wat hier zojuist gebeurd is? Realiseert ze zich dat ze zojuist aan mijn kinderen heeft verteld dat hun vader dood is?
Ik kijk naar mijn tweejarige dochter. Met haar handjes nog onder het zand kijkt ze naar mij.
Eva is qua uiterlijk bijna een kopietje van mij. Waar haar broer blond haar en blauwe ogen heeft zoals zijn vader, heeft Eva haar uiterlijk duidelijk van mij geërfd. Haar donkerbruine krulletjes die speels rondom haar oren dansen zien er precies zo uit als de krullen, die ik gedurende mijn puberteit zo vervloekt heb, omdat ze nooit deden wat ik wilde. Altijd waren ze eigenwijs en vlogen ze alle kanten op. Ik heb mezelf toen aangeleerd om mijn haar, als het nog nat was van het wassen, in een staart te doen. Dit zorgde ervoor dat de ergste krul eruit ging en tot op de dag van vandaag doe ik dit nog steeds bij mezelf, terwijl ik de krullen van mijn dochter fantastisch vind.
Altijd als ik in haar donkerbruine ogen kijk, dan is het alsof ik mezelf zie, maar ik zie ook duidelijk een stukje van mijn vader. Eva is overduidelijk een echte ‘van Veen’, maar draagt de achternaam van haar vader.
Ze haalt haar schoudertjes op en zegt tegen haar oma: ‘Vlieg ook dood.’
Ze is zich van geen kwaad bewust en heeft op haar leeftijd absoluut niet het vermogen om te begrijpen wat dit betekent. Wat dit voor gevolgen zal hebben voor de rest van haar leven. Ik kan het zelf niet eens overzien. Sterker nog, ik kan er nog niet eens over nadenken.
Maar als ik naar Jasper kijk, dan weet ik dat ik moet. Ik moet hierover nadenken. De keiharde realiteit dringt bij me naar binnen als dit kleine mannetje me zo geschrokken aankijkt.
Vier jaar. Zal hij het begrijpen?
Een paar maanden geleden is de kat van Joke overleden. Jasper was er erg van onder de indruk dat ‘Dikke Lot’ dood was gegaan. Ik had toen wel het idee dat hij ergens begreep wat er gaande was.
Maar dit is wel een iets andere categorie van verlies…
Iedereen kijkt naar mij. Niemand weet hoe te reageren. Of iedereen is in shock en durft niet te reageren.
Ik weet het niet en het maakt me ook niet uit. Ik moet hier iets mee. Ik voel de ogen van de agenten en van mijn vader in mijn gezicht prikken. Joke kijkt naar de grond en er komt nog her en der een snikje.
‘Jasper,’ begin ik voorzichtig.
Hij onderbreekt me. ‘Mama, is papa dood?’
Ik voel weer die druk op mijn borst komen. Mijn ademhaling wordt iets zwaarder.
Leon noemde onze zoon altijd gekscherend ‘mini me’, omdat ze zó ontzettend op elkaar lijken dat het bijna eng is.
Ik voel de druk van alle priemende ogen en ik voel aan mijn hele lichaam dat dit niet is hoe het moet.
Dit is niet hoe ik dit moet doen.
Jaspers handje trilt in de mijne terwijl hij me aan blijft kijken, op zoek naar antwoorden. Zijn hoofdje ongetwijfeld gevuld met vragen, gevuld met onbegrip. Maar nu… nu moet ik hem duidelijkheid verschaffen. Dat is het enige wat ik op dit moment voor hem kan doen.
Maar niet hier.
Niet in deze setting.
Niet met deze mensen erbij.
Niet in deze sfeer.
Ik knijp in zijn handje.
‘Kom schat. Wij gaan even een stukje lopen. Met ons tweeën.’
‘Het maakt me niet uit hóe je het doet, als je het verdomme maar snel doet.’ Mijn stem klinkt ijzig en kil. Een intense woede maakt zich van mij meester en als blikken konden doden, dan denk ik dat ik nog de enige levende persoon in deze kamer was.
Ik krimp in elkaar van de, alweer, opkomende pijn en keer volledig in mezelf. De intense pijn is het enige wat nog door mijn hoofd gaat, het enige waar ik me nog op kan concentreren.
Helemaal onderin mijn buik voelt het alsof mijn baarmoeder uit elkaar scheurt. Ik kan niks doen. Ik ben de controle kwijt. Ik kan alleen maar aan die pijn denken. De immense pijn.
Ergens op de achtergrond hoor ik iemand praten.
Houd je mond.
Houd alsjeblieft je mond!
Zo kan ik me toch niet concentreren?
Pleur allemaal een eind op!
Ik zucht een paar keer achter elkaar en adem uit via mijn mond. Ik ga met mijn hoofd van links naar rechts en druk mijn handen in het matras, probeer om de pijn weg te duwen, van me af te schudden.
Dan wordt het minder. De pijn zakt af.
Godzijdank. Eventjes rust.
Ik ben te moe om dit hardop uit te spreken.
‘Schatje, je doet het zo goed. Ik ben zo trots op je.’ Leons stem trilt van spanning. Ik voel zijn adem dicht bij mijn gezicht
Zijn adem stinkt naar koffie. Gatverdamme, dat kan ik nu echt niet hebben.
Net als ik hem weg wil duwen, begint de pijn alweer op te komen en in plaats van hem weg te duwen, grijp ik met mijn hand zijn shirt vast en trek hem dichter tegen me aan, zodat hij niet meer in mijn gezicht kan ademen. Ik knijp met mijn vingers zo hard als ik kan en hou dit vast, totdat de pijn weer is afgenomen.
Waarom heeft níemand mij verteld dat dit zo ontzettend veel pijn doet?
Ik voel een megadruk op mijn onderste en, hoewel dit de eerste keer is dat ik lig te bevallen, weet ik dat mijn baby eraan komt.
Ik voel het.
De natuur doet zijn werk. Fock die natuur. Weet je wat een pijn dit doet?
‘Goed zo, Esmee. Dit gaat hard!’ De verloskundige praat zo duidelijk dat ik het niet kan missen.
‘Ho! Even stoppen nu!’
Ergens in de verte hoor ik haar stem. Ik ben me alleen bewust van de verschrikkelijke pijn en haar stem.
‘Oké… Nog één keer persen bij de volgende wee en dan is de baby er.’
Nog een keer? Are you kidding me?
Ik zei toch net dat je maar gewoon moest zorgen dat dit kind eruit kwam?
Ik kan niks uitbrengen. Zelfs nu de wee afgelopen is, voel ik een pijn die niet te beschrijven is.
‘Niks doen, Esmee, het hoofdje staat nu. Ademen, ademen, ADEMEN!’
Wat? Wat doet ze met het hoofdje? Wat is staan?
Ik laat Leons shirt los en hoor hem een beetje naar adem snakken.
Oh, kom op. Stel je verdomme niet aan.
Ik ben mij intens bewust van het feit dat er een soort meloen tussen mijn benen lijkt te hangen en dan voel ik de opkomende pijn weer.
‘Je kan het, schatje!’ Leon roept bijna.
‘Toe maar, toe maar!’ Zijn stem trilt niet meer, maar is bijna opgetogen.
Die kerel is écht niet goed wijs. Ik lig hier pijn te lijden en meneer is opgetogen?
‘Oh, Es… Ja… kijk dan!’
Ik kijk helemaal niet.
Uit alle macht zet ik alles op alles om hiermee klaar te zijn. Ik sluit mijn ogen, zet me met mijn handen af in het matras en schakel alles om me heen uit.
Ik voel een soort bubbel door mijn lichaam glijden en dan is het klaar.
Het is klaar.
Afgelopen.
De pijn is voorbij.
Binnen een seconde wordt er een kleine, natte en glibberige baby op mijn buik gelegd. Mijn armen vliegen er ongemerkt als een beschermengel bovenop om het vast te pakken. Ik open mijn ogen en kijk.
Twee kleine oogjes. Een klein, verfrommeld neusje. Korte, donkere haartjes. Er gaat een mondje open en er komt een klein brulletje uit. Zo zacht en toch zo aanwezig.
Ik heb het gevoel dat er ineens een giraffe in de kamer staat.
Een klein handje zoekt naar iets en wiebelt heen en weer. Met mijn hand pak ik de kleine vingertjes vast zonder te kijken.
Wauw.
Een drang naar bescherming, naar liefde, maakt zich van mij meester en ik krijg tranen in mijn ogen. Kippenvel trekt over mijn hele lichaam, terwijl mijn benen nog natrillen van de lichamelijke inspanning, die ik zojuist heb gehad
‘Dag lieve schat.’ Mijn stem is zachtjes. Ik fluister.
Ik geef voorzichtig een kusje op het natte, vieze hoofdje, maar het maakt me niets uit dat hij vies is. Ik moet dit gewoon doen.
‘Gefeliciteerd. Het is een jongetje!’
Ik ben me ineens bewust van het feit dat er nog meer mensen bij mij in de kamer zijn en ik voel Leons hoofd weer dicht bij me.
Een jongen.
Wauw. Een jongen!
‘Ik ben zo trots op jou,’ fluistert Leon in mijn oor.
‘Kijk nou, wat een fantastisch mooi mannetje.’
Hij geeft me een kus op mijn voorhoofd.
‘Hoe heet dit kleine mannetje?’ De verloskundige komt naast me staan.
‘Jasper,’ fluister ik. ‘Jasper de Zwart.’
Jasper en ik hebben allebei onze schoenen aangetrokken en lopen hand in hand de voordeur uit. Eva is bij opa achtergebleven en Joke is met een glas water aan de eettafel gezet door één van de agenten.
Jasper en ik lopen rechtdoor vanuit onze voordeur en we lopen een soort parkje in. Daar is een prachtig pad, met bomen aan de zijkant. De bomen zijn stuk voor stuk gevuld met prachtige bladeren, in alle kleuren groen die er bestaan.
‘Mama, ga je mij nu vertellen waarom je zo verdrietig bent?’
‘Ja schat…’ Ik ben eventjes stil. Hoe moet ik dit vertellen? Hier heb ik toch nog nooit over nagedacht… Hoe ga ik dit nou doen?
‘Lieverd, weet je nog dat Dikke Lot dood ging?’
‘Ja. Dat weet ik nog.’
‘Weet je nog wat dat betekende?’
‘Dat Dikke Lot nooit meer terug kwam.’
‘Ja. Dat klopt. En nu is mama zo verdrietig, omdat er iets heel ergs is gebeurd.’
‘Ja…’ Jaspers stemmetje klinkt zacht.
‘Oma zei het misschien een beetje onhandig, maar oma had wel gelijk. Papa is dood.’
Jasper blijft even stil staan. Zijn hoofdje gaat omhoog en zijn blonde haren vallen iets naar achteren. Hij kijkt me met grote ogen aan.
‘Oh… mama toch. Daar mag je ook wel verdrietig over zijn hoor.’
Ik voel een gigantische brok in mijn keel ontstaan en mijn ogen worden nat van de beginnende tranen.
Mijn lieve, lieve, kleine mannetje.
‘Ja schat. Daar mogen we allemaal verdrietig over zijn, want dat is heel erg. Dit betekent dat papa, net als Dikke Lot, nooit meer terug komt.’
‘Nooit meer?’
‘Nee, schat.’ Ik moet mijn best doen om mijn tranen in te houden. ‘Nooit meer.’
‘Maar waar is papa nu dan?’
Ik weet het niet. Ik weet het niet precies. Ergens in een mortuarium?
De gedachte alleen al maakt me misselijk, maar ik schud het van me af.
‘Het lichaam van papa is in een ziekenhuis. Maar papa kan niet meer praten en niet meer bewegen.’
‘Oh.’
Jasper is even stil. Hij laat de informatie op zich inwerken, terwijl we in een rustig tempo verder lopen.
‘Maar mama… kan papa ons dan nog wel horen?’
‘Sommige mensen geloven van wel… Ik geloof van niet.’
Ik ben even stil en denk na.
‘Weet je wel dat wij ’s avonds in bed wel eens luisteren naar het kloppen van ons hart? Dat we onze hand erop leggen en ons hart voelen kloppen? Een hart is een soort pompje. Net als bij het zwembad. Ons hart zorgt ervoor dat ons bloed rondjes draait in ons lichaam en daardoor kunnen wij leven. Papa’s hart doet het nu niet meer. Het bloed draait geen rondjes meer in zijn lichaam. Papa’s lichaam doet het niet meer. Hij is kapot.’
Jasper fronst zijn wenkbrauwen.
‘Maar hoe komt het dan dat zijn hart het niet meer doet?’
‘Er is een botsing geweest met de auto… en dat is heel gevaarlijk, hè?’
‘Had papa dan niet zijn gordel om?’
‘Ik denk wel dat papa zijn gordel om had, maar de botsing was te hard.’
‘Oh.’
Jasper is weer stil.
Is het hem nu duidelijk? Begrijpt hij wat er hier aan de hand is? Voor zover hij het kan begrijpen met zijn vier jaar?
‘Mama, Dikke Lot hebben we naar de dierenarts gebracht toen ze dood was. Gaat papa dan ook naar de dierenarts?’
Ondanks de situatie kan ik een voorzichtige glimlach niet onderdrukken.
‘Nee, schat. Papa gaat niet naar de dierenarts. Als mensen doodgaan, dan worden ze in een mooie kist gelegd…’ Ik slik en vecht tegen de tranen.
‘We kunnen er dan mooie bloemen bij leggen en dan over een paar dagen wordt de kist begraven of… gecre… of…’
Dit kan ik niet. Hoe kan ik aan een kind uitleggen wat cremeren is?
Hoe kan ik uitleggen dat mensen soms verbrand worden in een oven als hun leven voorbij is?
Nee. Dit gaan we niet doen.
‘Of wat anders. Maar zo ver is het nog niet, schat. Eerst mogen mensen afscheid nemen.’
Jaspers hoofdje schiet omhoog.
‘Afscheid nemen? Dat is toch doei zeggen? Wanneer gaan we dat dan doen?’
Ik blijf even stilstaan. Ik weet niet eens of het een optie is om afscheid te nemen. Ik weet niet hoe Leons lichaam eruit ziet en of het überhaupt wel mogelijk is om… om… hem nog te zien. Laat staan voor de kinderen.
De tranen stromen bij mij inmiddels over de wangen. Ik moet met de agenten om tafel. Het moet.
Ik wil het niet horen, maar het kan niet anders. Ik moet meer informatie krijgen.
Ik ga door mijn knieën, zodat ik met mijn hoofd op exact dezelfde hoogte ben als Jasper en kijk in zijn schitterende blauwe ogen. Ik leg mijn handen op zijn wangen.
‘Mama, je huilt.’
‘Ja, schat, mama huilt. Hier mogen we allemaal heel erg verdrietig om zijn.’
‘Oh ja.’ Jasper kijkt me alleen maar aan.
In zijn ogen zie ik de glinstering die ik bij zijn vader ook zo vaak heb gezien. Ik zie zijn kleine, schitterende neusje en zijn mondje. Zijn mondhoeken naar beneden en in de randjes nog een restje pindakaas van vanmorgen.
Dan pakt hij met zijn handjes mijn wangen vast en drukt zijn neus tegen mijn neus aan. Die kleine handjes die ik vier jaar geleden voor het eerst vast greep… dat neusje waar ik al honderden kusjes op heb gegeven…
‘Maar mama… ik heb jou en jij hebt mij. En samen kunnen wij de hele wereld aan.’
Zijn opmerking raakt me tot diep in mijn ziel. De brok in mijn keel is niet meer te houden. Ik kan er niet meer tegen vechten. Ik begin te snikken en laat de tranen lopen. Ik laat me op mijn knieën vallen en trek Jasper in mijn armen.
En zo is het.
Samen kunnen wij de hele wereld aan.
Maar dit?
Ik weet het niet…