Van Mij – Deel 4
‘Hoe is het ongeluk gebeurd?’ vraag ik.
‘Jasmijn ging met een vriendinnetje en haar moeder naar een pretpark. Op de terugweg zijn ze verongelukt. Jasmijn was op slag dood. Het vriendinnetje en haar moeder waren zwaargewond, maar zijn inmiddels hersteld. Lichamelijk dan…,’ zegt Leon.
‘Jeetje, wat heftig voor je,’ vervolg ik. ´En voor je familie.’
‘Mijn moeder is de weg helemaal kwijt. Ze heeft zo’n harde klap gehad en is sindsdien overbezorgd. Ik kan geen stap zetten, zonder dat ze exact wil weten waar ik ben en met wie.’
Shit. Een moeder die hem in de gaten houdt. Dit kan problemen gaan geven. Grote problemen. Moeders zijn meestal niet zo dol op mij, ik weet niet hoe dat komt, en ik heb al een tijdje geleden geleerd om moeders zoveel mogelijk te ontwijken. Het zou het mooiste zijn als ik uit haar vizier kan blijven.
‘Weet je moeder dat je nu hier bent? Met mij?’ vraag ik.
‘God, nee,’ antwoordt Leon. ‘Ze zou het nooit goed vinden dat ik met een wildvreemde naar het park ga.’
Dit klinkt goed, dit is goed nieuws. Zijn moeder is nog niet op de hoogte. Laten we dat vooral zo houden, schatje. Ze hoeft hier niks van te weten. Ik wiebel nog wat met mijn tenen en druk mijn voeten dieper in het gras, terwijl mijn hoofd overuren maakt. Zijn zusje… Jeetje mina. Hoe ga ik deze jongen in hemelsnaam op korte termijn in bed krijgen, als hij zoveel aan zijn hoofd heeft? Aan de andere kant… Hoe heftig het ook is, hij is en blijft een jongeman die de hormonen door zijn lichaam heeft razen. Hij is duidelijk eenzaam. Een beetje aandacht zal hem goed doen, zeker van een blonde schone als ik. Maar ik moet dit heel voorzichtig aanpakken…
‘En jij?’ vraagt hij dan ineens.
‘Wat is er met mij?’ stel ik als wedervraag, terwijl ik hem verbaasd aankijk.
Hij kijkt me geïnteresseerd aan. Maar niet met de interesse die ik gewend ben. Hij loert niet naar me alsof ik een lekker hapje ben. Het is een andere soort interesse, één die ik niet ken en ik weet niet goed wat ik ervan moet denken.
‘Je vertelde dat jij ook aardig wat hebt meegemaakt?’ gaat hij verder.
‘Oh. Ja… dat klopt.’ Shit. Ik wil hier niet over praten. Ik heb hem dat alleen maar verteld om een band te kweken. Ik had niet verwacht dat hij er nog over zou beginnen. En ik ga hem zeker niet vertellen hoe mijn leven er echt uitziet. Hij zou gillend wegrennen… en dat is natuurlijk niet de bedoeling. Ik besluit om mijn verhaal iets te verdraaien en weer het zielige weesmeisje te spelen. Die rol beheers ik als geen ander.
‘Mijn moeder is twee jaar geleden overleden,’ begin ik. ‘Ik heb mijn vader nooit gekend. Die weet niet eens dat ik besta, geloof ik.’
Het is waar wat ik vertel. Mijn vader weet zeker wel dat ik besta, maar is er vandoor gegaan toen mijn moeder erachter kwam dat ze zwanger was. Hoewel ik dat als jong meisje wel eens moeilijk heb gevonden, begreep ik het later wel. Mijn moeder was een egoïstische, verknipte en zwaar verslaafde heks. Het is een wonder dat ik gezond ter wereld ben gekomen.
‘Waar is je moeder aan overleden?’ vraagt Leon, terwijl hij me nog net zo geïnteresseerd aankijkt als eerst. Vergis ik me nou of wil hij het echt weten? Hij wil me vast uithoren, omdat hij nieuwsgierig is, toch? Een sappig verhaal. Ja, dat moet het zijn.
Nou, daar ga ik niet aan meewerken. Hij hoeft niet alles te weten.
‘Ze was ziek,’ zeg ik daarom.
‘Pff, wat heftig voor je. Wat had ze?’
‘Kanker,’ lieg ik.
‘Heeft ze een lang ziekbed gehad?’ vraagt Leon. In zijn helderblauwe ogen zie ik mijn weerspiegeling. Ik zie een jonge, zestienjarige vrouw, met een grote paardenstaart op haar hoofd en donker opgemaakte ogen. De rode lippen die normaal zo kenmerkend zijn, ontbreken vandaag.
Ik kijk hem diep in zijn ogen, in de hoop dat hij in de bijzondere, groene kleur verdrinkt. In de hoop dat hij spontaan smoorverliefd wordt en zich zometeen bovenop me werpt, om me hartstochtelijk te zoenen, met die prachtige, zacht uitziende lippen van hem.
‘Ja, chemo en zo… Je kent het wel,’ lieg ik, terwijl ik mijn moeder weer compleet van de wereld op de bank zie liggen met Fons’ hoofd tussen haar benen.
Heb medelijden met mij. Alsjeblieft. Dring bij me naar binnen, omdat je mij zo zielig vindt en weet waar ik behoefte aan heb op dit moment. Aan jou, Leon. Ik wil jou.
Ik zie zijn ogen iets samenknijpen en hij bijt op zijn onderlip, waardoor deze een beetje roze wordt.
Oh. Mijn. God. Jongen, doe dat niet. Ik word gek. Jij maakt me gek. Zachtjes laat ik wat adem ontsnappen om te ontladen.
‘Afgrijselijk, Fenna…’ zegt hij zachtjes.
Ja, Leon, het is heel afgrijselijk. Heel erg. Chemo en zo. Dat. Verschrikkelijk. Goed, dat was dat. Kus me, in godsnaam. Kus me.
Nee, zover zijn we nog niet. Medelijden moet ik opwekken. Medelijden. Arme Fenna… het arme, arme weesmeisje. Die rol moet ik aannemen.
Ik laat mijn kin op mijn borst zakken en probeer er een paar krokodillentranen uit te persen, maar mijn lichaam begint een beetje te schokken. Van opwinding. Ik kan het niet uitzetten op dit moment en ik realiseer me terdege dat hij verrekte dicht bij me zit én dat er in de wijde omtrek niemand te zien is. Het is, op het geluid van wat vogels en de wind na, stil. Seks in het park, terwijl de nazomerzon onze lichamen verwarmt. Dat is toch ultiem?
Ik ga met mijn tong over mijn lippen om ze te bevochtigen.
‘Heb je broers of zussen?’ Met zijn vraag trekt hij me uit mijn dagdroom en ik ben er even door geërgerd.
‘Nee,’ antwoord ik, terwijl ik een glimlach wegslik. Ik weet bijna zeker dat ik nog minstens tien halfbroers en -zussen rond heb lopen. Ik heb gehoord dat mijn vader, of beter gezegd mijn verwekker, er nogal wat vriendinnetjes op na hield en dat hij niet zo van condooms hield. Dus het zou me niet verbazen als er nog meer Fenna’s op deze planeet rondlopen. Natuurlijk niet zo mooi, sexy en slim als ik, maar ze lopen er zeker.
‘Woon je nu bij familie?’ vraagt Leon voorzichtig.
‘Ik woon bij mijn stiefvader,’ zeg ik. ‘Een hele lieve man, dus dat is prima. Ik zit op de goede plek.’
Ik lieg niet helemaal. Als hij onder invloed van drugs of alcohol op de bank ligt, is hij best lief. Hij is dan niet in staat om me aan te raken en is vaak volledig van de wereld. Dan vind ik hem best aardig.
‘Wat fijn dat je bij hem terecht kan,’ zegt Leon. Hij is even stil, voordat hij voorzichtig vervolgt: ‘Ik vind het heel vervelend, maar ik moet zo gaan. Mijn moeder gaat echt flippen als ik nog veel later thuiskom.’
Mijn kin schiet verbaasd omhoog en mijn ogen worden groter. Weg? NU? We zitten hier verdomme net! En je hebt me nog met geen vinger aangeraakt!
Leon ziet mijn verbaasde gezicht en hij kan een glimlach niet onderdrukken. ‘Het is niets persoonlijks hoor, ik kan alleen niet zo lang van huis blijven. Zullen we morgen weer afspreken?’
Ik voel dat mijn innerlijke zelf een klein vreugdedansje maakt. Yes, morgen weer.
Oh nee, fuck. Wacht. Morgen moet ik naar Pauline, die klote psycholoog. Dat mens zit altijd zo ongelooflijk te zeiken. En ik moet dan weer een uur luisteren, stomme vragen beantwoorden en nadenken over wat ik de vorige keer ook alweer allemaal verzonnen heb. Ik heb er geen zin in, maar het moet. Als ik nog een afspraak mis, dan wordt er een melding gemaakt bij jeugdzorg en dan krijg ik al dát gezeik weer. Daar zit ik al helemaal niet op te wachten.
‘Morgen kan ik niet na schooltijd. Morgenavond kan ik wel? Zullen we een biosje pakken?’ vraag ik.
De gedachte alleen al dat Leon en ik in een donkere zaal zitten. Ik met mijn korte rokje, uiteraard zonder ondergoed, waar zijn hand dan tactisch onder kan verdwijnen. Tientallen mensen om ons heen, maar niemand die het zal zien. Niemand die wat hoort. Mijn wangen worden een beetje rood bij de gedachte alleen al en ik kijk hem hoopvol aan.
‘Mijn moeder gaat morgenavond weg… dus ik denk dat ik de deur wel even uit kan. Maar laten we wat leuks gaan doen, waar we ook kunnen praten. Ik vind het leuk om je beter te leren kennen,’ zegt hij.
Met grote ogen kijk ik hem aan. Hij lult maar wat, toch? Ja, natuurlijk lult hij maar wat. “Beter leren kennen”, poeh, poeh. Dat zal. Want ik ben ineens de moeite waard of zo? Nee hoor, jochie, jij ligt uiteindelijk met je tong tussen mijn benen en dan zien we daarna wel verder.
‘Is goed,’ hoor ik mezelf tot mijn grote verbazing zeggen. ‘Wat wil je doen?’
Wat doe ik nou? Ik wil alleen met hem naar de bioscoop! Ik wil hém niet beter leren kennen. Ik wil zijn kunstjes leren kennen en hem nieuwe kunstjes leren. Zijn lichaam, dat is van mij!
‘Zullen we wat gaan drinken?’ vraagt hij.
Oh ja, alcohol. Goh, dit is eigenlijk best een goed idee. Alcohol maakt het allemaal net even een tikkeltje makkelijker. Ha, hij is eigenlijk best briljant. Dahag, grenzen. Dahag, vriendschap.
‘Dat doen we. Maar ik zie je morgen eerst op school,’ zeg ik met een knipoog.
Leon glimlacht en staat op, terwijl hij wat losgetrokken grasspietjes van zijn broek af veegt. ‘Tot morgen, Fenna,’ zegt hij dan.
‘Dag, Leon,’ zeg ik, terwijl ik met mijn stem een mix probeer te zoeken van vriendschappelijk en verleidelijk.
Dan draait hij zich om en hij loopt weg. Ik kijk hem na, verlangend naar zijn lichaam, en adem diep in. Wát een lekker hapje. Wát een uitdaging en wát een heerlijk, heerlijk projectje om het nieuwe schooljaar mee te beginnen. Ik laat me achterover zakken in het gras en voel dat mijn borsten parmantig rechtop gaan staan. Nog even en zijn handen zullen op mij en in mij zijn. Nog even geduld. Blijf het spelletje spelen, Fenna. Je doet het goed… Je doet het uitstekend. Doorgaan nu.
Anderhalf uur later ben ik thuis en ik stap de woonkamer binnen. Fons is in geen velden of wegen te bekennen. Godzijdank, lekker rustig. Ik schop mijn schoenen uit en loop naar de keuken om een blikje cola uit de koelkast te pakken. Ik zet het blikje aan mijn lippen en neem een paar grote slokken. Zo, daar was ik wel even aan toe.
‘Fenna,’ hoor ik een zeurende stem van boven komen. Ik sluit even mijn ogen en slaak een diepe zucht.
‘Fenna!’ hoor ik dan weer.
Met tegenzin loop ik richting de trap. ‘Ja?’ roep ik terug.
‘Waar bleef je, verdomme? Ik heb honger!’ schreeuwt Fons van boven.
‘Sorry, ik moest nog even mijn huiswerk maken,’ roep ik terug. ‘Maar ik ben er nu, waar heb je zin in?’
Dan verschijnt zijn lompe, duidelijk ongezonde lichaam boven aan de trap. Hij draagt nog steeds dezelfde kleren als gisteren. De zweetvlekken zijn groter geworden en ik ruik zijn sterke lichaamsgeur, terwijl ikzelf onderaan de trap sta. Het zal me niet verbazen als hij in zijn kleding geslapen heeft. Hij kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘Wat heb jij in godsnaam aan?’ vraagt hij. ‘Jezus, je lijkt net één of andere burgertrut. Trek dat eens even heel rap uit. Ik word er misselijk van.’
Ik besluit om zijn opmerking te negeren. ‘Ik vroeg waar je zin in hebt,’ zeg ik.
‘Jij loopt me de hele dag al op geilen door je geur op mijn vingers achter te laten, dan blijf je ik-weet-niet-hoelang weg om iets totaal onbelangrijks te doen en vervolgens kan je alleen maar over eten praten. Fenna, kom hier. Je krijgt een beurt.’
Het idee dat ik nú naar hem toe moet lopen, dat die ontzettend penetrante geur van oud zweet nog veel erger zal worden… Dat hij zijn vieze, ongeschoren gezicht op de mijne wil drukken en dat ik met mijn handen in die ongelooflijk ranzige onderbroek moet, maakt me nog misselijker. Ik moet een smoesje verzinnen. Ik moet hier onderuit zien te komen.
‘Ik heb zin in jou, Fenna,’ roept hij. ‘Wat sta je daar nou, kom hier!’
‘Ik ben ongesteld,’ probeer ik daarom. Heel soms wil hij dan nog wel eens afstand houden. Soms heeft een bui dat hij me dan vies vindt en me een weekje rust gunt.
‘Ja, dus?’ buldert hij. ‘Kom. Hier.’
Ik heb geen keuze. Als ik nu wegloop, dan krijgt hij me vroeg of laat te pakken. Dan pakt hij me vannacht of morgen… en dan met geweld. Ik weet niet of ik nog een keer zo’n nacht aankan.
De laatste keer dat dat gebeurde heeft hij me naakt in een kast gegooid, nadat hij klaar met me was, en hij heeft me daar vier uur laten zitten. Vier uur. Na een uur begon ik te huilen. Het was oudjaarsavond en het was ijskoud. Toen hij me hoorde huilen, kwam hij vloekend terug, smeet me op het bed, verkrachtte me nogmaals, pakte me vervolgens aan mijn haren vast en gooide me opnieuw in de kast. Ik heb er nog drie uur gezeten, naakt, bloedend van de ruwheid, koud en alleen. Buiten hoorde ik het vuurwerk knallen. Happy new-focking-year.
Ik heb toen aan mezelf beloofd dat zoiets nooit, echt nooit, weer mag gebeuren en dat ik weg wilde. Maar het kan niet. Ik wil dat geld. Ik heb er verdomme recht op na alles wat ik heb doorstaan. Daarmee kan ik een nieuw leven beginnen, zoals ik dat wil.
Het zal het waard zijn. Nog maar heel eventjes… en dan ben ik achttien. Ik heb mezelf gezworen dat ik tot die tijd alles doe wat hij wil, want dat is altijd minder erg dan wat er die avond gebeurde.
Met lood in mijn schoenen loop ik de trap op. Zijn geur boort zich verder mijn neusgaten in als ik dichterbij kom en ik onderdruk de neiging om te kokhalzen. ‘Het is Leon. Ik ga naar Leon,’ denk ik bij mezelf.
Als ik boven ben, bekijkt Fons me van top tot teen.
‘Uitkleden,’ zegt hij, terwijl hij met zijn tong over zijn lippen gaat. ‘Alles uit.’
Ik doe wat hij zegt, terwijl ik mijn zintuigen uitzet. Ik heb dit al zo vaak gedaan, mijn emoties en gevoel loskoppelen van mijn lijf, dat ik niet verwacht dat het problemen oplevert. Maar toch… vandaag gaat het lastiger. Ik dwing mezelf om mijn gedachten naar Leon te verplaatsen, terwijl ik mijn spijkerbroek uittrek, maar het is moeilijk. De allesoverheersende geur overschaduwt het positieve gevoel dat ik vanmiddag had en ik voel gelukkig dat ik langzaam wegzak in mijn eigen wereld. Mijn vertrouwde en bekende wereld waar ik niks voel, zie of merk.
Als ik mijn broek uit heb getrokken, kijk ik hem aan. Ik onderdruk mijn angstgevoel, zoals ik altijd doe, en zeg in mijn hoofd tegen mezelf dat het zo voorbij is. Het is zo voorbij.
Fons doet een stap naar voren, totdat hij vlak voor me staat en pakt de onderkant van mijn shirt vast, om deze vervolgens langzaam en beheerst omhoog te trekken. Mijn zwarte, goedgevulde BH komt tevoorschijn en ik zie hem triomfantelijk naar mijn lichaam kijken.
‘Dat is beter, schatje,’ fluistert hij. ‘Morgen is het weer gewoon een kort rokje, anders moeten we misschien maar de regel in gaan voeren dat je thuis naakt bent. Altijd. Dit soort bedekte kleding hoef ik niet te zien.’
Oh nee, oh god, nee. Niet altijd naakt. Dan kan hij me altijd, wanneer hij maar wil, aanraken, ook als ik er niet op voorbereid ben. Dat gaat niet gebeuren.
Ik laat zijn opmerkingen even tot me doordringen en geef niet meteen antwoord. Ik ben een beetje geschrokken.
‘Of is dat wat je wilt?’ vraagt hij, terwijl hij met zijn hand langs mijn pols strijkt en steeds verder naar boven gaat. Soepel en rustig glijdt zijn hand richting mijn schouder, langs mijn nek en uiteindelijk komt hij bij mijn paardenstaart aan, die hij met een ruk vastpakt, waardoor mijn hoofd iets naar achteren kantelt.
‘Dit bevalt me wel, hier kan ik wel wat mee,’ zegt hij, terwijl zijn gezicht richting mijn nek gaat. Zijn grijze, vette haren vallen in mijn gezicht en ik moet wederom kokhalsneigingen onderdrukken. Maar ik moet, ik heb geen keuze.
‘Van mij…’ fluistert hij, terwijl hij met zijn tong langs mijn oorlel gaat. ‘Van mij…’